Oma Túntsje
Oma Túntsje woont samen met opa in een wit huis met een rieten dak. Om het huis staan bomen, zo hoog als een kerktoren en er is een grasveld, zo groot als een voetbalveld.
Er is een moestuin, er staan bomen waar appels, peren en pruimen aan groeien en er leven allerlei beestjes. Zoals vlinders, vogels, kikkers, egels, herten, bijen en salamanders.
Oma vindt het helemaal niet erg om vies te worden en dat is maar goed ook. Er is altijd wel iets te zien of te beleven in de tuin. Soms moet je daarvoor gewoon door de modder lopen, door de prikstruiken kruipen, met je handen in het zand wroeten of op je knieën op de grond liggen.
Opa moet altijd lachen als oma uit de tuin komt. Hij kan precies zien wat ze gedaan heeft. Als om haar mond rode vlekken zitten, heeft ze van de besjes gesnoept en als er modder aan haar knieën zit, heeft ze Guus de slak uit de tuin geplukt. Guus mag best snoepen uit de tuin maar oma vindt het niet zo leuk als hij álle sla opeet. Daarom plukt ze Guus samen met een blaadje sla uit de moestuin, en legt ze allebei een stukje verderop in de tuin.
Oma is wel een beetje eigenwijs en doet soms dingen die gevaarlijk zijn. Zoals in een boom klimmen terwijl niemand de ladder vasthoudt, zonder lange broek en T-shirt met lange mouwen bramen plukken of met een scherpe schaar takken afknippen zonder handschoenen aan.